schaakstukken

Schaken is een spel van alle tijden en voor alle leeftijden. Uit de rijke schaakgeschiedenis komen veel prachtige partijen schaak, leuk om na te spelen, maar altijd interessant om van te leren! Deze week over Hans Bouwmeester van de Prisma-schaakboeken.

Prisma schaakboek 9 (1968) van Hans Bouwmeester en Bert Kieboom gaat over de geschiedenis van het Nederlandse schaakleven. Er staat ook een interview in met Prof. Dr. Max Euwe, oud wereldkampioen schaken en op het moment van het interview, hoogleraar in de automatisering. Begreep hij daar iets van? Absoluut niet, al dacht hijzelf natuurlijk het tegenovergestelde. Over het schaken per computer bestond naar het oordeel van de professor nog altijd enorm veel misverstand. “U kan de computer algemene kenmerken bijbrengen, maar geen strategisch begrip; misschien zal de computer over vijf jaar van een laaggeplaatste clubschaker kunnen winnen, maar nooit van een schaakmeester, laat staan van een grootmeester”. Zijn schaakvriend Botwinnik dacht er toen al heel anders over. Euwe en Botwinnik hadden daarover vaak discussies. “Botwinnik kent de beperkingen van de computer onvoldoende”, zei Prof. Euwe tot besluit van het interview.

Rosenthal - Bouwmeester

Na Tg2?

M. Rosenthal - Hans Bouwmeester 0-1, NK Zierikzee 1967. Hans Bouwmeester (1929) is vooral bekend van de succesvolle reeks Prisma-schaakboeken. Als schaker heeft hij geen daverende successen geboekt. In 1967 werd hij tweede van Nederland na Hans Ree. Hier combineert hij naar winst: Df1+; Tgf2; g4+ 0-1 want na Ke3 volgt Dd3#.

Bouwmeester - Kovacs

Na Dd3

 Hans Bouwmeester – Z. Kovacz 1-0, Hoogovens Beverwijk 1955. Bouwmeester werd in dit toernooi gedeeld tweede samen met Donner, achter Borislav Milic. Na Dd3 greep Kovacz de verkeerde toren. In plaats van Txd5 deed hij Txe5??? En na Texe5 was het 1-0.

 

Er is veel veranderd in het schaken. Niet alleen schaken de computers nu beter dan de schakers, maar ook is het professionalisme ingetreden. In de amateurtijd kon je achteraf nog wel eens lachen om de primitieve toestanden waarmee onze top-amateurschakers te maken hadden. In 1949 ging de schaaktop op toernee naar een aantal Oost-Europese landen onder leiding van bondsvoorzitter Van Steenis. Dat was een vermoeiende reis in 3 auto’s, waarvan de oude Hudson uit 1940 het oorverdovende lawaai maakte van een straaljager, en de niet minder oude Ford vertoonde bepaald niet minder kuren. En de bodem van de schatkist begon al snel in zicht te komen, zodat in het huiskamerwarme Italië gewoon ‘buiten’ werd overnacht, maar helaas, een waakhond kon zijn plezier niet op met al die welgemanierde schakers (geen woeste grom, geen grote bek) en wist ze met enig venijn allemaal uit de hooiberg te jagen. Om moedeloos van te worden, maar het schaakgezelschap bereikte ondanks alle hindernissen toch Joegoslavië, waar de wedstrijd tegen dit sterke schaakland met slechts 10,5-9,5 verloren ging. Omstreeks 1968 moeten we ons van het professionalisme nog niet al te veel voorstellen, maar Jan Hein Donner hield zich toen al uitsluitend bezig met schaken en met schrijven over schaken. Hij deugde immers nergens anders voor. Eerst studeerde hij nog even, daarna vond hij een kantoorbaan, maar “hij had nog veel eerder moeten besluiten van het schaken te gaan leven, want hij had al veel te veel tijd verbeuzeld”. “Toch moet je wel belangstelling hebben voor andere dingen, anders word je gek”, aldus Donner, die vroeger nog had gehockeyd maar “het bezwaar daarvan was dat je zo moest hollen”. Het lijkt grappig bedoeld, wat Donner hier opmerkt, en dat is het ook, maar ik denk dat veel schakers dit ook wel heel herkenbaar zullen vinden, want zo’n denksport is toch een heel aangename manier om jezelf ‘tot het uiterste’ in te spannen.


Door: Bram Doeves, SV Botwinnik

Bekijk hier alle schaakcolumns: www.zoetermeeractief.nl/sport/schaakrubriek

-advertenties-

-goede doel-