In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen op 19 maart hebben we een aantal columnisten van politieke partijen in Zoetermeer bereid gevonden een column te schrijven. Een column over wat hen bezig houdt, nu in de verkiezingstijd. Vandaag de column van Marijke van der Meer van Zó! Zoetermeer.
Telefoon!
“Marijke van der M...” probeer ik mijn naam te zeggen als de telefoon gaat. Dat lukt niet helemaal want direct word ik onderbroken: “Ja, nou mot u is goed naar me luistere” hoor ik een harde hese stem.
Nog geen idee of ik een man of een vrouw aan de telefoon heb, maar die toon die ken ik wel. Als raadslid krijg ik vaker telefoontjes van mensen die dringend wat willen vertellen. En aangezien we momenteel extra aan de weg timmeren vanwege de verkiezingen, neemt het aantal 'bijzondere' telefoontjes ook iets toe. Ik schat dat het iemand van minstens een jaar of vijftig is.
“Kan u er niet is wat an doen dat die lamstralen van de sosjale diens allemaal ontslage worde, want ze snappe der niks van. Eikels zijn het, en zo partijdig as... as... as... de pest. En ik mot een urgentsie hebbe, want zeg nou zelluf. U zou dat zelluf toch ook niet pikke van de woningbouw en...” het gaat door en door, nou nog zien uit te vinden waar het over gaat, en óók of ik deze mevrouw of mijnheer ergens bij moet helpen.
Eerst maar eens proberen om te achterhalen of het een man of een vrouw is. En ook of die mijnheer of mevrouw overstuur is en met een serieus probleem zit, óf dat er vooral sprake is van gevorderde dronkenschap, of van beide. 'Met wie spreek ik?' probeer ik maar eens als hij of zij is uitgeraasd en er een pauze valt. “Heppu me nou gehoord?” is het antwoord, “ik vraag u of u er wat an ken doen.”
“Nou dat weet ik nog niet, want ik heb nog niet helemaal begrepen wat het probleem is. Heeft u problemen met de woningbouw of met de sociale dienst? Heeft u op het moment een woning?” Mijn vragen zijn genoeg voor een nieuwe versie van het verhaal, dit keer ook met een galblaasoperatie en een knie die helemaal 'verrot' is, maar ik kan er al iets beter een touw aan vastknopen. Ik krijg ook steeds meer zekerheid dat er gedronken wordt aan de andere kant van de lijn. Ik hoor het getinkel van de fles tegen het glas en het is even stil voor een hoorbare slok.
Ik denk uiteindelijk dat het een mevrouw is, en ik begrijp dat ze zelf vindt dat ze gehandicapt is en dat ze een uitkering moet krijgen en een urgentieverklaring voor een andere woning. De woningbouw en de sociale dienst willen eigenlijk vooral graag dat ze met haar kunnen spreken over het oplossen van de huurachterstand en de werkzaamheden die ze nog zou kunnen verrichten.
Deze mevrouw is vast heel erg lastig in de omgang. Ik heb grote bewondering voor de professionals die dagelijks met dit soort moeilijke klanten te maken hebben, maar tegelijkertijd is ze natuurlijk heel erg zielig. Totaal de grip op haar leven kwijt, lijkt het. Ik denk dat ze wel degelijk hulp nodig heeft. Ik probeer: “Heeft u al eens met uw huisarts gesproken over uw moeilijkheden?” Ze laat een enorme boer, alsof ik haar als een baby op de rug heb geklopt en zegt, nu toch wel weer duidelijker en minder lallend: “die zegt dat ik naar het maatschappelijk werk moet, maar kan u mij niet helpen?”
“Wat zou u dan willen dat ik doe?” vraag ik. terwijl ik op de klok kijk, want ik moet zo weg. “Nou, misschien kan u eens aan ze uitleggen dat ik invalide ben. U komt toch voor de invalide mensen op?” Ik hoor weer glaswerk. Vallend glaswerk. “Maar ik ben geen dokter,” werp ik op, en ik ga in gedachten op zoek naar anderen die haar kunnen helpen: “Woont u helemaal alleen? Heeft u kinderen, mevrouw?” doe ik een nieuwe poging. “u spreekt met de héér... de heer... Smit” hoor ik hem op verontwaardigde toon zeggen en ik denk dat hij de naam ter plekke verzint. Hij is zielig genoeg, maar wat kan ik voor hem doen, schiet door mijn hoofd, maar 'klik'...
Net zo plotseling als het gesprek begon is het weer afgelopen: hij heeft opgehangen.
Niets aan te doen. Sommigen laten het bij één keer bellen, andere bellen een tijd lang regelmatig. Soms kun je wat doen, als ze tenminste hun naam zeggen. Soms hoop ik dat het heeft geholpen dat ik een half uurtje naar ze heb geluisterd.
Mijnheer Smit heb ik niet geholpen. Hij weet morgen hoogstwaarschijnlijk niet eens meer dat ie me gebeld heeft...
Marijke van der Meer