De geschiedenis van Zoetermeer gaat duizend jaar terug in de tijd. In een reeks verhalen nemen wij u mee op reis door deze duizend jaar geschiedenis. Beginnende bij het ontstaan van het Zoetermeerse Meer en eindigend bij de bouw van Oosterheem. Deze keer: De ambachtsheren.
Toen Zoetermeer tussen het jaar 1000 en 1062 werd gesticht bestond de nederzetting uit een aantal stukken land waar boerderijen op stonden. De boeren groeven sloten om te zorgen voor een goede afwatering. Hierdoor begon de veengrond in te klinken en daarmee kwam het grondwaterniveau steeds hoger te liggen. Bovendien werd het steeds lastiger om het water goed af te voeren omdat de natuurlijke riviertjes in het veengebied hoger kwamen te liggen dan het ontgonnen land. Hierdoor was na verloop van tijd akkerbouw niet meer mogelijk en werden er nieuw stukken land ontgonnen om het werk op voort te kunnen zetten.
In die tijd vielen de ambachten onder het directe gezag van de graaf en werd een ambacht geleid door een schout. Maar omdat er steeds meer ontginningen bij kwamen en ook het aantal ambachten toenam werd het voor de graaf alsmaar ingewikkelder om het gezag op de oude wijze uit te voeren. Daarom werd het gebied dat we nu kennen als Zuid-Holland onderverdeeld in baljuwschappen. Met aan het hoofd van ieder baljuwschap een baljuw. De baljuw was voorzitter van een 'college van welgeboren mannen' en zij oefenden de hoge rechtsmacht uit. Zoetermeer en Zegwaart vielen onder het baljuwschap Rijnland.
Ambachtsheer
Later kwam er nog een extra bestuurder naast de schout en de baljuw. Het benoemen binnen een ambacht van een schout, secretaris, bode, predikant, schoolmeester, kerkmeesters, schepenen en ambachtsbewaarders werd in gebruik gegeven aan een vertrouweling uit de omgeving van de graaf. Of aan lieden die hij aan zich wilde binden. Het kwam er op neer dat de graaf aan een zogeheten leenman (bijvoorbeeld een vertrouweling) een stuk land of een recht in leen gaf. De leenman kon daar vervolgens vrij over beschikken op voorwaarde dat hij de graaf trouw zwoer en hem op verzoek met raad en daad bij zou staan. De graaf kreeg van de leenman bij belening een symbolisch geschenk, een heergewaad. Een ander woord voor deze leenman is ambachtsheer.
Mogelijk werd Zoetermeer al voor het jaar 1300 in leen uitgegeven aan Willem I Heer van Brederode. Een van de rijkste en aanzienlijkste edelen van het graafschap Holland. Floris van den Doortoghe hield in 1281 Zegwaart in leen van de graaf. Zij waren de eerste ambachtsheren van Zoetermeer en Zegwaart. En hoewel in 1848 de zogeheten heerlijke rechten van de ambachtheren en -vrouwen, definitief zijn afgeschaft heeft Zoetermeer tot op de dag van vandaag een ambachtsheer. De heer R.R. Visser.
Als u meer wilt weten over dit verhaal, kijk dan ook op sachavanvlaardingen.wordpress.com.
Tekst: Sacha van Vlaardingen
Foto: Stadsarchief Gemeente Zoetermeer, Historisch Genootschap Oud Soetermeer